Ga naar de inhoud

Mgr Bigiruwmami

door Louis Jaspers

Monseigneur Aloïs Bigirumwami, eerste Afrikaanse bisschop in Belgisch Afrika

In Nieuwsbrief nr 26 van Afrikagetuigenissen lazen we een interessante bijdrage over de eerste christenen in Rwanda. Aansluitend daarbij wil ik, puttend uit eigen informatie en belevenissen, een en ander vertellen over die eerste missionarissen en de bekroning van hun werk : de eerste « zwarte » bisschop.

Tenzij ik me vergis werd de missie van Save in 1899 opgericht en die van Zaza in 1900.

Afgestudeerd aan de Koloniale Hogeschool in Antwerpen, nam ik op 1 april 1952 mijn functie op als hulpgewestbeheerder in het Rwandese gewest Kibungu, waartoe Zaza behoorde.

Op Pinksterdag 1952 was er een groot feest in Rwanda. Dat was om de wijding te vieren van de allereerste Afrikaanse bisschop in onze gebieden in Midden-Afrika. Daarbij waren enkele van de eerste zwarte bischoppen uit de geschiedenis aanwezig, met name Monseigneur Rugambwa van Bukoba, de latere eerste zwarte kardinaal, en ook monseigneur Kiwanuka, bisschop van Masaka in het nabije Uganda. Met deze beide prelaten zou ik enkele jaren later veel te doen krijgen toen ik vanaf maart 1960 koloniaal attaché was in Engels Oost-Afrika.

Op de langdurige plechtigheid in de kathedraal van Kabgayi, gevolgd door een groot feestmaal en Afrikaanse dansen, waren ook al de gewestbeheerders van Ruanda uitgenodigd, waaronder ikzelf. Voor mij een uitzonderlijke gelegenheid om met de zwarte leiders van zowel van Ruanda als Burundi kennis te maken… en met bewondering vast te stellen met welke ver gevorderde gemeenschap, niet alleen op religieus vlak, wij te maken hadden. Ik heb toen de nieuwe bisschop niet kunnen benaderen. Dat zou in ruime mate verholpen worden bij het opdragen van zijn eerste mis in zijn parochie van oorsprong, Zaza, die in het oosten van “mijn” gewest gelegen was.

De missie van Zaza, gesticht in 1900 door Pater Barthélémy, aldus een der oudste in Ruanda, werd in mijn tijd geleid door de Witte Pater Soubielle, een Fransman,die mij, jong en onervaren vrijgezel, steeds gul ontving en graag advies gaf. Hij wijdde mij ook in in de gebruiken en gewoonten van de mensen uit de streek.

Het toeval wilde dat op de dag van die Eerste Mis, mijn gewestbeheerder, Roger Adler, verhinderd was en ik hem dus op de plechtigheden in Zaza diende te vervangen. Zodoende moest ik, naast de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, de staatsadministratie, d.w.z. de Voogdij, vertegenwoordigen. Een hele opdracht voor een jonge onervaren ambtenaar. Daarbij kwam dan nog, maar als prettige verrassing, dat de provinciale overste van de Witte Paters, Vanhoof, mijn professor kiswahili was geweest. Maar het verliep allemaal zeer goed dank zij de welwillende ingesteldheid van zowel de nieuwe bisschop als van pater overste Soubielle en al de Witte Paters.

Ik maakte er niet alleen kennis met Mgr. Bigirumwami maar ook met zijn vader, de catechist Joseph Rukamba, en zelfs met een broer van de bisschop, die ik later als klerk bij de mijnen van Rwinkwavu beter zou leren kennen… en waarmee ik ook wel eens mee « in de klink » kwam.

Op die feesten kon ik vaststellen hoezeer de Kerk ons, administratie, voorop was in het beschavingswerk : zij onderwees immers niet alleen de godsdienst maar verzekerde ook het gehele onderwijs en de opvoeding van de jeugd, de vrouwelijke incluis, en die ontwikkelde zich snel in hun bekwame handen. Ook inzake geneeskundige en sociale voorzieningen waren ze verdienstelijk.

Monseigneur Bigirumwami was een telg uit de koninklijke familie, een afstammeling in de zevende graad van de koningen van Gisaka, een koninkrijk in Oost-Ruanda, dat in de tweede helft van de 19de eeuw door de Mwami van Ruanda was opgeslorpt.

Bij deze belangrijke gebeurtenis heb ik de bedenking gemaakt, en later ook neergeschreven, dat dit een ommekeer betekende in de geschiedenis, niet alleen van Ruanda maar ook op koloniaal en cultureel vlak. Inderdaad, deze “prins van de Kerk” zou voortaan aan het hoofd staan van een bisdom dat nog in grote mate werd geleid door onze missionarissen. Aldus verschijnt voor het eerste op Afrikaans toneel en voor de verbaasde inlanders, een nieuwe “zwarte overheid” waaraan de tot nog toe overmachtige Blanken ondergeschikt werden. De Kerk was ons, de Voogdij, daarin ver vooruit !

Vanaf februari 1953 werd ik in het nieuwe gewest Kibuye aangesteld als eerstaanwezend adjunct-gewestbeheerder en… dit lag in het bisdom van Mgr. Bigirumwami. In deze hoedanigheid had ik met hem te doen en steeds gaf hij blijk van waardering en belangstelling. Ik was meermaals op bezoek in Nyundo, ook al omdat Overste Soubielle zijn bisschop gevolgd was vanuit Zaza.

Toen ik in februari 1955 voor zes maanden met verlof ging, na drie jaar werken, stuurde monseigneur me een brief met wensen voor een goede reis en een veilige terugkeer in Rwanda daarbij voegend twee karpetjes met als commentaar : Voici un petit cadeau à l’occasion du mariage tant souhaité ».We hebben ze altijd zorgvuldig bewaard.

In 1956 deed hij dan zijn opwachting “ad limina” bij paus Pius XII. Bij zijn terugkeer kreeg ik van hem een foto met als opdracht: “Souvenir de mon passage à Rome, à M. et Mme Jaspers”.

Hierbij wil ik er vooral op wijzen dat monseigneur na het bezoek aan Rome ging aankloppen bij de bisschop in Luik (die toen ook nog bisschop van Limburg was) en er hulp toegezegd kreeg voor zijn jonge bisdom, namelijk verscheidene missionarissen en ook religieuzen van de Orde der “Dames de l’Assomption”.

Monseigneur Bigirumwami had me beloofd zo mogelijk ook even mijn ouders te gaan groeten in Maaseik, wat hij dan ook deed. Dat bracht een hele opstoot in de ouderlijke bakkerij teweeg ! Er kwam veel bezoek, geen kopers van brood of koek maar van nieuwsgierigen om die zwarte bisschop te zien.

Steun door de provincie Limburg aan het jonge bisdom.

Belangrijker was dat hij bij zijn bezoek aan gouverneur Roppe de toezegging kreeg van een substantiële toelage van de provincie voor de sociale werken in zijn bisdom.

Eind november 1957, een jaar later dus (ik was inmiddels gepromoveerd tot gewestbeheerder van het politiek zware gewest Nyanza, de woonplaats van koning Mutara III), kreeg ik er het bezoek van een delegatie van de provincieraad van Limburg, geleid door gouverneur Louis Roppe. Op zijn vraag introduceerde ik hem bij de koning en voerde hem daarna door mijn gewest. Daarbij stelde hij me voor « ordonnateur » te worden van die financiële steun aan de bisschop. Hetgeen ik moest afslaan want, gezien mijn ondervinding en mijn verantwoordelijkheden als administrateur, kon ik het niet riskeren – hetgeen volgens mij onvermijdelijk zou worden – in conflict te geraken met de prelaat, die een politiek zwaargewicht was in het politiek ontluikend koninkrijk. De Afrikanen waren wel gewiekste politici maar minder onderlegd in goed financieel beheer. Daarvan bewust, benoemde monseigneur de Witte Pater Litgens, een Nederlander, tot financieel directeur van het bisdom. Ook deze moest toegeven aan onverantwoorde uitgaven.

Monseigneur kwam meermaals aan huis en onze relaties bleven uitstekend tot aan mijn vertrek.

Enige commentaar bij het bovengenoemde artikel “De eerste christenen in Rwanda”.

Het artikel in Nieuwsbrief 26 stelt terecht dat diegenen die toenmaals naar de missionarissen luisterden en christen wilden worden achtervolgd, gestraft en zelfs vervloekt werden. Dit gebeurde op instructie van Mwami Musinhga. Deze vreesde immers zijn macht te verliezen ten voordele van de blanke mssionarissen die de leer van gelijkgerechtigdheid voorstonden. Dit leek vooral gevaarlijk voor de suprematie van de Tutsi. Van hun kant echter waren de missionarissen er zich van bewust dat ze niet in hun opzet konden slagen als ze niet de leidende klasse en meer nog de hooggeplaatste Tutsi konden bekeren.

Toen ze in hun opzet enig succes boekten, vond de koning dat hij ertegen moest ingrijpen en verbood hij de Tutsi, op straffe van dood, zich tot het katholicisme te bekeren.

Dit verzet tegen de vooruitgang, de beschaving en de nieuwe leer, vanwege koning Musinga zou een van de redenen worden voor zijn afzetting en verbanning door de Voogdij in 1931. Dit blijkt duidelijk uit een brief die de koning begin 1930 aan zijn bloedeigen dochter Mushembugu richtte. Ik heb deze dame nog gekend. Ik ben bij haar op bezoek geweest in 1953 nabij de protestantse missie van Kirinda in het gewest Kibuye. In tweede huwelijk was ze de echtgenote van het provinciehoofd Muterahejulu, die de provincie Nyantango met bekwame hand leidde. Hun zoon Christophe Rwangombwa zou een van de vooraanstaande leiders worden, ook in Oeganda, van de ultra-nationalistische partij UNAR, die na de Huturevolutie van 1959, de aartsbisschop van Ruanda, Mgr Perraudin naar het leven zal staan.

In die brief van Musinga aan dochter Mushembugu (op dat moment, in eerste huwelijk, verbonden aan de grote chef Rwagataraka, vader van provinciechef Fundi in Kibuye) vervloekt de mwami elk van zijn kinderen die het zou wagen christen te worden. Zijn haat, zijn verachting en alle denkbaar onheil zal haar deel zijn indien zij het zou wagen die stap te zetten.

Dit schrijven bewijst wel degelijk hoe gevaarlijk het was christen te worden, tot in de jaren dertig toe. De verdiensten van onze missionarissen waren daarom des te groter.

Maar wel wil ik aangeven, in tegenstelling met wat het bovenbedoelde artikel laat uitschijnen, dat de eerste missionarissen wel degelijk gewapend waren, en dat kon ook niet anders. Een van de eerste bisschoppen in Ruanda, monseigneur Hirth, een Elzasser, kwam naar Ruanda vanuit Oeganda met enkele gewapende getrouwen.

Daar heerste rond 1890 de machtige Kabaka(koning) Mwanga die steunde op de tweestrijd tussen de aldaar gevestigde katholieken (les Fransa genoemd) en de protestanten (de Igleza). Mwanga had zijn paleis op de heuvel Mengo, de katholieken een versterkte vesting op de heuvel Rubaga. In de later gebouwde kathedraal van Rubaga mocht ik, koloniaal attaché in Kampala, in 1961 de wijding bijwonen van de hierboven vermelde bisschop Kiwanuka tot aartsbisschop van Oeganda.

Tegenover beide vestingen bouwde de Engelse kolonisator kapitein Lugard – later lord Lugard – zijn versterkte basis op de heuvel Kampala, de latere hoofdstad van Oeganda.

Frederic Lugard kreeg het klaar beide partijen, niet te ontwapenen, maar de wapenstilstand op te leggen. In die troebele periode moesten de missionarissen, hoe vreedzaam ook, wel gewapend zijn.

De geschiedenis zegt dat in 1892 weer een strijd uitbrak tussen katholieken en protestanten en opnieuw kon Lugard, dank zij zijn troepenmacht, de vrede herstellen, waarbij hij er gebruik van maakte om Kabaka Mwanga te onttrekken van de invloed van de katholieke monseigneur Hirth. Deze monseigneur Hirth, apostolisch vicaris van Oost Afrika ten westen van het Victoria-meer, vergezeld van het trio priester Briard, een Fransman, Paul Barthelemy, eveneens Elzasser en de lekenbroeder Anselme Illrich, vertrok later vanuit Rubaga en werd een van de evangelisten van Ruanda. Ze waren vergezeld van een groep vrachtdragers die tevens als verdedigers zouden kunnen dienen. Mgr. Hirth bezocht Mwami Musinga in zijn hoofdstad Nyanza op 2 februari 1900.Hij werd de eerste apostolisch vicaris van Ruanda en Kivu, in Kabgayi waar hij tot aan zijn dood verbleef.

Tot slot nog het volgende verhaal waaruit blijkt dat de evangelisatie niet steeds vreedzaam verliep en de eerste zendelingen wel gewapend moesten zijn, en dat ook waren, trouwens niet aleen om zich te kunnen verdedigen maar ook om op wild te kunnen jagen :

De moord op Pater Loupias. Op 1 april 1910 werd Pater Loupias, overste van de missie Rwaza in de buurt van zijn missie vermoord door de Muhutu Rukara, een plaatselijke leider, volgeling van Mwami Musinga. De feiten werden als volgt beschreven in “Historique et Chronologie du Ruanda”: “In die tijd werden de missionarissen, bij ontstentenis van een andere blanke autoriteit, dikwijls verzocht burgerlijke geschillen te beslechten. Zo kwamen de inlanders Ruhanga en Sebayanga hun dispuut met Rukara bij pater Loubias voorleggen. Rukara, opgeroepen, weigerde toe te geven dat hij een kudde vee – de rijkdom bij uitstek in dit land – van hen gestolen had. Pater Loupias beslechtte echter het geschil ten nadele van Rukara. Zoals toen gebruikelijk was, waren beide partijen met gewapende volgelingen gekomen en toen Rukara Ruhanga aanviel kwam pater Loupias tussenbeide. Hierbij wilde hij Rukara verwijderen en deed deze vallen. Dit ziende vielen de volgelingen van Rukara de pater aan en werd hij met lansen doorstoken. Onder zijn volgelingen bevond zich de tot het christendom bekeerde Paul Bikotwa die het geweer van pater Loupias droeg maar hij kon er zich niet van bedienen en loste een loos schot dat de aanvallers deed vluchten.”

Ik heb dit willen vertellen om aan te duiden hoe belangrijk en veelzijdig de taak van de missionarissen was in dit primitieve milieu. Daarbij konden ze alleen maar slagen, in den beginne althans, indien ze zichzelf, hun nederzetting en hun bekeerlingen konden verdedigen, niet alleen met het woord maar ook, wanneer nodig, in deze vechtlustige gemeenschap, met de wapens.